Doctor in Rechten, Haarlem
Pieter Samuel Crommelin
Het verhaal van Pieter Samuel Crommelin
Levensberigt van Mr. Pieter Samuel Crommelin.
Onder de Leden onzer Maatschappij binnen deze stad waren er vroeger reeds verscheidene die, schoon ze geen aanspraak maakten op letterkundige bekendheid, toch als liefhebbers of vereerders dier studie zich gaarne in haren kring zagen opgenomen.
Voor het doel dat de Maatschappij bij de instelling dezer levensberigten voor oogen had, verwacht men van dezulken geen uitvoerige vermelding en de man wien het nu geldt, was te warsch van ijdele praal dan dat meerder dan deze vermelding, zijne begeerte zou kunnen geweest zijn.
Mr. Pieter Samuel Crommelin werd geboren te Haarlem op den 14en Augustus 1765 uit een aanzienlijk geslacht. Zijn vader Mr. Jacob Crommelin, lid der vroedschap en schepen, verloor hij reeds op zijn negende jaar. Zijne moeder was Anna Petronella Gerlings.
Aan de Latijnsche school te Haarlem voorbereid, begaf hij zich in 1782 naar de Hoogeschool te Groningen en het volgende jaar naar die van Utrecht, waar hij tot Doctor in de regten werd bevorderd.
In zijne vaderstad terug gekeerd werd hij daar al spoedig Commissaris bij de kleine regtbank van justitie en vervolgens ontvanger der accijnsen en was ook in andere betrekkingen werkzaam. In 1810 vertrok hij met der woon naar Leiden alwaar hij een aantal jaren de posten van ontvanger der Indirecte Lands- en Stadsbelastingen bekleedde, tot dat hij verder zijne hooge jaren in ruste sleet. In het jaar 1833 werd hij tot Lid onzer Maatschappij aangenomen. Tweemalen is hij gehuwd geweest, eerst met Amelia Maria Berg, die hem in 1794 ontviel, en in 1803 met Vincentia Catharina van Toulon, weduwe van den Heer Mr. Joan Jacob van der Mieden, die hij verscheidene jaren heeft overleefd.
Een zoon, bewaarder der hypotheken te Haarlem, uit het eerste, en twee dochters uit het tweede huwelijk, betreuren zijn verlies.
Hij overleed op zijn geliefd buitenverblijf Buitenzorg aan den hoogen Rijndijk bij Leiderdorp, op den 26 Mei dezes jaars, in den hoogen ouderdom van 88 jaren, en mogt tot kort voor zijn afsterven eene zoo groote mate van kracht en gezondheid genieten als slechts enkelen te beurt valt; terwijl zijn gulle omgang, zijne voorkomendheid en hulpvaardigheid, den blijmoedigen grijsaart in de genegenheid van velen eene ruime plaats hadden doen verwerven.
Leiden, Julij 1853.
J.G. la Lau.