Hoogleraar en Rector van de Utrechtse Universiteit , Zwolle
Meinard Tydeman
Het verhaal van Meinard Tydeman
Meinard was de zoon van Hendrik Willem Tydeman en Johanna Onkruidt. Hij bezocht de Latijnse school in Zwolle en ging daarna naar het Athenaeum Illustre in Deventer. Hij studeerde vanaf 1757 rechten in Utrecht, waar hij leerling van Petrus Wesseling, Christoph Saxe, Jacob Voora en Friedrich Houck was. Met enkele andere studenten richtte hij het dichtgenootschap ‘Dulces ante omnia Musae' op, dat zich bezighield met taalkunde. In 1762 promoveerde hij.
Tydeman is drie keer getrouwd geweest. Uit die huwelijken zijn tien kinderen voortgekomen. In 1767 trad hij in het huwelijk met Barbara Maria Rosseyn (1744-1776), met wie hij drie kinderen kreeg; Rosseyn was een zus van hoogleraar Johannes Theodorus Rossijn. In 1777 trouwde hij met Sophia Theodora de Beveren (1751-1789), bij wie hij drie zonen en twee dochters verwekte. In 1794 trouwde Tydeman, na het overlijden van Sophia, met Hermanna Hugenholz (1763-1835), met wie hij twee zonen en één dochter kreeg waaronder Petrus Hermannus (1798-1868), de vader van Meinard Tydeman (1827-1906).
Tydeman werkte kort als leraar in Rotterdam en werd in 1763 rector van het gymnasium in Leeuwarden. Van daaruit werd hij in november 1764 hoogleraar geschiedenis, retorica en Griekse literatuur aan de Universiteit van Harderwijk (oratie 1765). Na weer een jaar werd Tydeman in 1766 hoogleraar rechten aan de Universiteit Utrecht. Zijn verblijf in Utrecht was succesvol. Tydeman was twee keer rector van de Utrechtse universiteit: van 1770-1771 en van 1783-1784. Ook wetenschappelijk was Tydeman productief, onder andere met een uitgave van De Jure Belli et Pacis van Hugo de Groot. Tussen 1790 en 1795 was Tydeman griffier van de provincie Overijssel. Vanwege Tydemans sympathie voor het huis Oranje kreeg hij professionele problemen. Via Kampen trok hij in 1801 naar Leiden, waar hij werkzaam was in de universiteitsbibliotheek. Tussen 1801 en 1814 stelde hij samen met zijn zoon en met John Bake een 22-delige catalogus van de bibliotheekcollectie samen. In 1814 werd hij in Leiden benoemd tot hoogleraar.
Hij was een jurist, historicus en de eerste wetenschapper die colleges over de Nederlandse taal gaf.
